Reclasseringsadvies als onderbouwing zienswijze om alsnog VOG te krijgen
Geplaatst op: 16 september 2017Wanneer het COVOG voornemens is om de aanvraag voor een VOG af te wijzen, moet u echt met hulp van een gespecialiseerde VOG-advocaat een goed onderbouwde zienswijze indienen, om alsnog kans op een VOG te krijgen. Wat is daarvoor nodig? Sowieso moet u een uitgebreide zienswijze indienen waarin u ingaat op zowel het feit, de omstandigheden van toen, wat er nu is veranderd en hoe u dat hebt gedaan. Ook moet u erop wijzen dat het recidivegevaar beperkt is.
Reclasseringsadvies
Op grond van de beleidsregels VOG-NP-RP 2013 kan de reclassering in het belang van een goede oordeelsvorming in uitzonderlijke gevallen worden gevraagd inlichtingen te verschaffen over de aanvragen (vlg paragraaf 3.3.1 van de VOG-NP-RP 2013). Het COVOG doet dat dan zelf. Op grond van de beleidsregels worden bij de reclassering pas inlichtingen ingewonnen als er twijfel bestaat of de VOG kan worden afgegeven.
Uiteraard kunt u ook zelf een verslag of actueel rapport van de reclassering inbrengen om uw zaak sterker te maken en te kans op afgifte van een VOG te vergroten.
Beoordelingskader COVOG
Helaas vraagt het COVOG bijna nooit meer zelf advies aan de Reclassering, terwijl het juist de reclassering is die in alle fasen van de strafrechtspleging wordt gevraagd om beargumenteerde risico-inschattingen van justitiabelen te maken en hiertoe bij uitstek geschikt is. In een brief aan de Minister heeft de directeur van de Reclassering zich hier ook over beklaagd (zie ook Kamerstukken II 2013/14, 33750-VI, 124).
Het probleem is echter dat het beoordelingskader van het COVOG niet echt ziet op een inschatting van het recidivegevaar. Over het algemeen beoordeelt het COVOG (lees: de staatssecretaris) het risico namelijk op grond van zijn eigen taak en verantwoordelijkheid, met behulp van zijn eigen instrumentarium (Beleidsregels VOG NP-RP 2013). In een VOG-procedure namelijk geen sprake van een recidivebeoordeling als in strafzaken, maar van beantwoording van de vraag of de kans op herhaling zo klein is dat op grond van persoonlijke omstandigheden een uitzondering gemaakt kan worden op het vertrekpunt dat de VOG op basis van een aantal objectieve criteria niet wordt toegekend.
Als voor het beantwoorden van deze vraag al reclasseringsinformatie wordt gebruikt, wordt die bovendien niet door het bestuursorgaan opgevraagd, maar wordt de inbreng daarvan geheel overgelaten aan het eigen initiatief van de aanvrager.
Nieuwe baan werkt juiste ter voorkoming van recidive
In het individuele geval kunnen deze beperkingen alleen worden gelegitimeerd als er een redelijke verwachting is dat zij een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van criminaliteit in de uitoefening van een specifieke functie. Dat is echter niet het geval. Er is vooral bewijs voor de relatie tussen een kwalitatief goede baan en vermindering van criminaliteit. Dit betekent dat onder andere baantevredenheid een beschermende factor vormt, en dat het worden geweigerd voor een gewenste baan waarvoor een VOG is aangevraagd juist het omgekeerde effect zou sorteren.
VOG ten onrechte geweigerd vanwege zedendelict
Geplaatst op: 16 september 2017De aanvrager van de VOG, een verpleegkundige die al jaren werkzaam is in dit beroep, had een turbulente tijd meegemaakt, waarbij hij onder grote persoonlijke druk stond. Dit leidde ertoe dat hij op enig moment ontucht pleegde met een van zijn patiënten, een 93-jarige vrouw. Hij kreeg hiervoor een werkstraf van 180 uur, waarbij de rechter in matigende zin rekening hield met de omstandigheden die aanleiding gaven tot het delict. De officier van justitie vorderde een beroepsverbod, maar dat werd afgewezen met als motivering dat het delict een eenmalig en door uitzonderlijke spanning ingegeven incident zou zijn geweest, waarbij de verdachte zich direct heeft gerealiseerd dat wat hij deed in alle opzichten ongepast was.
Ook een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege strandde. Het Tuchtcollege was, ook rekening houdend met de zware persoonlijke omstandigheden die tot het gedrag aanleiding gaven, niet van mening dat deze man een verder gevaar vormde voor zijn patiënten, zodat werd volstaan met een voorwaardelijke schorsing. Zeven jaar later vraagt de verpleegkundige een Verklaring Omtrent het Gedrag aan voor de functie van wijkverpleegkundige, maar deze wordt hem geweigerd. Hij gaat in bezwaar, maar dat wordt ongegrond verklaard. In beroep krijgt hij wel gelijk van de rechtbank en later ook in hoger beroep.
In de door de staatssecretaris vervolgens aangespannen hogerberoepsprocedure oordeelt de Raad van State dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij door weigering van de VOG, ondanks de eerdere afwijzing van de vordering tot oplegging van een beroepsverbod door de strafrechter en ondanks het feit dat de tuchtrechter heeft volstaan met een voorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register, het de verpleegkundige thans alsnog onmogelijk maakt zijn werkzaamheden als verpleegkundige voort te zetten. Zowel de strafrechter als de tuchtrechter heeft de kans op herhaling van het delict en het belang van bescherming van de maatschappij meegewogen. Ook werd in een psychologisch rapport op basis van gestructureerde risicotaxatie-instrumenten geconcludeerd dat er vanuit gedragskundig oogpunt geen sprake was van een verhoogd recidivegevaar. De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris hieruit niet zonder nadere motivering mocht afleiden dat herhaling niet onwaarschijnlijk is. Immers, zo overweegt de Raad van State, het gevaar voor recidive is nooit geheel uit te sluiten, evenmin als de kans dat een werkend persoon in het verband van zijn werk een delict pleegt. (ABRvS, 16 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1649)
Lees meer >
VOG mogelijk bij zedendelict minderjarig kind
Geplaatst op: 20 mei 2017Wanneer een minderjarig kind een zedendelict heeft gepleegd, zijn er nog altijd wel mogelijkheden om later een VOG te krijgen, zo blijkt uit de uitspraak van de Raad van State, 5 september 2012, BX6537:
“De beleidsregels zijn, zoals de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, ongedifferentieerd in die zin dat geen onderscheid wordt gemaakt naar de meerderjarigheid dan wel minderjarigheid van de persoon ten tijde van het plegen van het zedendelict. In de beleidsregels is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat bij het plegen van bepaalde, blijkens de veroordeling relatief minder ernstige zedendelicten, de minderjarige leeftijd waarop ze zijn gepleegd van invloed zou kunnen zijn op het risico voor de samenleving.
Dit noopt ertoe dat bij toetsing aan het subjectieve criterium uitdrukkelijk moet worden meegewogen of de gevolgen van een weigering niet evident disproportioneel zijn wegens het feit dat het zedendelict is begaan tijdens de minderjarigheid van de betrokkene, de aard en de zwaarte van het delict, de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, en de hoogte van de opgelegde straf.
Daarbij dient te worden betrokken in hoeverre het begane delict aan betrokkene in verband met diens minderjarigheid minder kan worden verweten dan het geval zou zijn bij een meerderjarige en in hoeverre het gerechtvaardigd is dat aan de betrokkene iedere mogelijkheid wordt ontnomen de door hem gekozen opleiding te voltooien en een werkkring te vinden die past bij de door hem gevolgde opleiding.”
Lees meer >
Weigering VOG minderjarige bij zedendelict evident disproportioneel
Geplaatst op: 18 september 2016Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 september in zaak nr. 201110668/1/A3) dient bij de toetsing aan het subjectieve criterium uitdrukkelijk te worden meegewogen of de gevolgen van een weigering van een VOG evident disproportioneel zijn wegens het feit dat het zedendelict is begaan tijdens de minderjarigheid van de betrokkene, dan wel wegens de aard en de zwaarte van het delict, de omstandigheden waaronder dit delict is begaan en de hoogte van de opgelegde straf (ABRvS, 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8567).
Lees meer >
Minderjarigheid WEL reden om af te wijken van weigering VOG
Geplaatst op: 18 september 2016Het beleid kent een verscherpt toetsingskader voor zedendelicten wanneer in de functie/taak/bezigheid waarvoor de vog is aangevraagd, sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie.
Dit toetsingskader acht de Afdeling bij zedendelicten op zichzelf genomen niet onredelijk, gelet op de aard en de ernst van deze delicten. De staatssecretaris hanteert dit toetsingskader evenwel bij iedere voorwaardelijke of onvoorwaardelijke veroordeling, en bij iedere geaccepteerde transactie en ieder voorwaardelijk sepot ter zake van een zedendelict ongeacht de leeftijd van de aanvrager van de vog ten tijde van het gepleegde zedendelict. De beleidsregels zijn derhalve, zoals de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, ongedifferentieerd in die zin dat geen onderscheid wordt gemaakt naar de meerderjarigheid dan wel minderjarigheid van de persoon ten tijde van het plegen van het zedendelict. In de beleidsregels is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat bij het plegen van bepaalde, blijkens de veroordeling relatief minder ernstige zedendelicten, de minderjarige leeftijd waarop ze zijn gepleegd van invloed zou kunnen zijn op het risico voor de samenleving. Dit noopt ertoe dat bij toetsing aan het subjectieve criterium uitdrukkelijk moet worden meegewogen of de gevolgen van een weigering niet evident disproportioneel zijn wegens het feit dat het zedendelict is begaan tijdens de minderjarigheid van de betrokkene, de aard en de zwaarte van het delict, de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, en de hoogte van de opgelegde straf. Daarbij dient te worden betrokken in hoeverre het begane delict aan betrokkene in verband met diens minderjarigheid minder kan worden verweten dan het geval zou zijn bij een meerderjarige en in hoeverre het gerechtvaardigd is dat aan de betrokkene iedere mogelijkheid wordt ontnomen de door hem gekozen opleiding te voltooien en een werkkring te vinden die past bij de door hem gevolgde opleiding. Ten slotte dient in aanmerking te worden genomen in hoeverre het recidivegevaar, gelet op het feit dat het delict door een minderjarige is gepleegd, gelijkgesteld kan worden met dat bij een meerderjarige dader. Daarbij dient de tussen daad en aanvraag zonder recidive verstreken tijd in aanmerking te worden genomen, in dit geval ruim zes jaar.
Anders dan de Afdeling in haar uitspraak van 19-10-2011 (zaak nr. 201010265/1/H3, LJN: BT8577) ten algemene heeft aangenomen, heeft de staatssecretaris, naar deze ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, in dit geval bij de toetsing aan het subjectieve criterium de minderjarige leeftijd van appellant ten tijde van het plegen van het delict in het geheel niet betrokken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Afdeling daarom van oordeel dat de staatssecretaris bij de toepassing van het beleid in geval van zedendelicten in dit geval de grenzen van redelijkheid heeft overschreden. Gegrond hoger beroep (ABRvS, 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6537).
Lees meer >
Geen recht op privacy minderjarige verdachten ogv IVRK
Geplaatst op: 18 september 2016Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juni 2009 in zaak nr.200809311/1/H3), is de weigering een VOG af te geven een bestuursrechtelijk instrument dat geen oplegging van een sanctie inhoudt. Nu het in deze zaak niet gaat om een strafrechtelijke procedure, maar om de uitoefening van een daarvan los staande bestuurlijke bevoegdheid, is het recht op privacy van minderjarigen gedurende alle fasen van het strafproces, als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van het IVRK, indien die verdragsbepaling al rechtstreeks toepasselijk zou zijn, niet aan de orde. De rechtbank heeft in het door [appellant] aangevoerde voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het recht op privacy voor minderjarigen, als bedoeld in artikel 16 van het IVRK, indien die verdragsbepaling al rechtstreeks toepasselijk zou zijn, door de van toepassing zijnde regelgeving omtrent de afgifte van een VOG wordt geschonden. Aan General Comment nr. 10 van het Comité voor de Rechten van het Kind, waarin onder 67 de aanbeveling wordt gedaan om de naam van het kind bij het bereiken van de achttienjarige leeftijd uit de justitiële registers te verwijderen, kan [appellant] geen aanspraken ontlenen, reeds omdat die aanbeveling geen de minister bindende kracht heeft (vlg ABRvS, 22 juni 2011, LJN: BQ8830 en ABRvS, 24 juni 2009, LJN: BI9706).
Lees meer >
VOG na veroordeling bezit / verspreiden kinderporno
Geplaatst op: 18 september 2016Ook met een veroordeling voor het bezit en verspreiden van kinderporno lukt het onder omstandigheden nog om een VOG te krijgen voor een functie in de zorg, zeker als de aanvrager minderjarig is. Dit is de uitkomst van een procedure bij de rechtbank ‘s-Gravenhage, 15 september 2010, LJN: BN8405. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank is daarbij verder van oordeel dat bij het bepalen van de relevantie van in de terugkijkperiode aangetroffen antecedenten anders zou moeten worden gehandeld ten aanzien van jongeren en jong volwassenen dan ten aanzien van andere volwassenen. Jongeren maken immers tussen hun 12e (begin mogelijkheid van strafoplegging) en 18e levensjaar (begin juridische volwassenheid) op alle levensgebieden een snelle ontwikkeling door, ook ten aanzien van strafbaar handelen. Met dit gegeven wordt in de Beleidsregels niet expliciet rekening gehouden, zodat strafbare feiten jongeren en jong volwassenen even zwaar worden aangerekend als andere volwassenen. Deze benadering acht de rechtbank, zoal niet met de letter, dan toch in ieder geval met de geest van artikel 3 van het IVRK strijdig.
Lees meer >
Advies in uitspraak voor VOG
Geplaatst op: 28 mei 2016Hof Den Haag 21 juni 2011, BQ8697: Het hof spreekt zich uit over de onwenselijkheid van het weigeren van een Verklaring Omtrent het Gedrag in verband met een veroordeling wegens een zedendelict op zeer jeugdige leeftijd gepleegd in het geval de verdachte later een VOG aanvraagt.
Lees meer >
RvS: COVOG moet milder zijn bij delicten tijdens jeugd
Geplaatst op: 28 mei 2016In de uitspraak van de Raad van State van 5 september 2012, LJN: BX6537 heeft de Afdeling geoordeeld dat het COVOG milder moet zijn bij de afgifte van een VOG wanneer de betrokkene in zijn jeugd strafbare feiten heeft gepleegd.
De beleidsregels zijn derhalve, zoals de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, ongedifferentieerd in die zin dat geen onderscheid wordt gemaakt naar de meerderjarigheid dan wel minderjarigheid van de persoon ten tijde van het plegen van het zedendelict. In de beleidsregels is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat bij het plegen van bepaalde, blijkens de veroordeling relatief minder ernstige zedendelicten, de minderjarige leeftijd waarop ze zijn gepleegd van invloed zou kunnen zijn op het risico voor de samenleving.
Dit noopt ertoe dat bij toetsing aan het subjectieve criterium uitdrukkelijk moet worden meegewogen of de gevolgen van een weigering niet evident disproportioneel zijn wegens het feit dat het zedendelict is begaan tijdens de minderjarigheid van de betrokkene, de aard en de zwaarte van het delict, de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, en de hoogte van de opgelegde straf
Daarbij dient te worden betrokken in hoeverre het begane delict aan betrokkene in verband met diens minderjarigheid minder kan worden verweten dan het geval zou zijn bij een meerderjarige en in hoeverre het gerechtvaardigd is dat aan de betrokkene iedere mogelijkheid wordt ontnomen de door hem gekozen opleiding te voltooien en een werkkring te vinden die past bij de door hem gevolgde opleiding.
Lees meer >
Toch VOG voor minderjarige met zedendelict op strafblad?
Geplaatst op: 03 december 2014Op grond van het objectieve criterium en de onbeperkte terugkijktermijn geldt als uitgangspunt in zedenzaken dat een VOG wordt geweigerd omdat een zedendelict, indien herhaald, gelet op de risico’s voor de samenleving een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden in de weg staat. Vervolgens moet naar het subjectieve criterium worden gekeken. Beoordeeld wordt dan of gelet op de omstandigheden van het geval er reden bestaat van dit algemene uitgangspunt af te wijken. In de jurisprudentie zien we gelukkig nog vaak zaken waarin deze belangenafweging in het voordeel van de aanvrager uitvalt. Zo ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 september 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BN8404. In hoger beroep hield de uitspraak helaas geen stand.