Geen recht op privacy minderjarige verdachten ogv IVRK
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juni 2009 in zaak nr.200809311/1/H3), is de weigering een VOG af te geven een bestuursrechtelijk instrument dat geen oplegging van een sanctie inhoudt. Nu het in deze zaak niet gaat om een strafrechtelijke procedure, maar om de uitoefening van een daarvan los staande bestuurlijke bevoegdheid, is het recht op privacy van minderjarigen gedurende alle fasen van het strafproces, als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van het IVRK, indien die verdragsbepaling al rechtstreeks toepasselijk zou zijn, niet aan de orde. De rechtbank heeft in het door [appellant] aangevoerde voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het recht op privacy voor minderjarigen, als bedoeld in artikel 16 van het IVRK, indien die verdragsbepaling al rechtstreeks toepasselijk zou zijn, door de van toepassing zijnde regelgeving omtrent de afgifte van een VOG wordt geschonden. Aan General Comment nr. 10 van het Comité voor de Rechten van het Kind, waarin onder 67 de aanbeveling wordt gedaan om de naam van het kind bij het bereiken van de achttienjarige leeftijd uit de justitiële registers te verwijderen, kan [appellant] geen aanspraken ontlenen, reeds omdat die aanbeveling geen de minister bindende kracht heeft (vlg ABRvS, 22 juni 2011, LJN: BQ8830 en ABRvS, 24 juni 2009, LJN: BI9706).
< Terug naar Verklaring omtrent het gedrag