Omstandigheden waaronder strafbare feiten zijn gepleegd
In VOG-zaken wordt nauwelijks gekeken naar de omstandigheden waaronder bepaalde feiten zijn gepleegd. Het COVOG mag uitgaan van de justitiële gegevens uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS), en bij de beoordeling van die feiten mag het COVOG ervan uitgaan dat de strafrechter al rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd en dat hij daarin geen zelfstandige afweging behoeft te maken. De omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan, zijn alleen relevant als de staatssecretaris niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel bestaat of de VOG kan worden afgegeven (Raad van State, 29 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA1317).
Dit is vaste jurisprudentie van de Raad van State. In voormelde uitspraak overwoog de Raad van State het volgende:
“4. [appellant] bestrijdt het oordeel van de voorzieningenrechter dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het subjectieve criterium geen aanleiding geeft om tot afgifte van een VOG over te gaan. Volgens hem heeft de voorzieningenrechter onvoldoende rekening gehouden met het feit dat hij voor het rijden onder invloed en het overschrijden van de maximumsnelheid relatief lichte straffen heeft gekregen, dat hij een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (hierna: EMA) met goed gevolg heeft afgelegd en dat hij zich tot op heden niet meer schuldig heeft gemaakt aan dergelijke delicten, waardoor geen gevaar voor recidive bestaat. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris voorbij mocht gaan aan de omstandigheden waaronder de delicten het verlaten van een plaats na een aanrijding en het overschrijden van de maximumsnelheid zijn begaan, aldus [appellant].
4.1. De voorzieningenrechter heeft met juistheid vastgesteld dat de staatssecretaris de wijze waarop de door [appellant] gepleegde feiten strafrechtelijk zijn afgedaan bij de besluitvorming heeft betrokken. De staatssecretaris heeft het rijden onder invloed door [appellant], gelet op de bij het vonnis van 22 april 2009 opgelegde straffen, niet als licht vergrijp gekwalificeerd. De staatssecretaris heeft de door [appellant] gepleegde snelheidsovertreding evenmin als een licht vergrijp aangemerkt, nu de maximumsnelheid met 30 kilometer per uur of meer is overschreden. De staatssecretaris heeft in ogenschouw genomen dat [appellant] het verlaten van de plaats na aanrijding wel licht is aangerekend, maar heeft onvoldoende grond aanwezig geacht om dit in zijn voordeel mee te wegen. De voorzieningenrechter heeft evenzeer met juistheid vastgesteld dat de staatssecretaris in de besluitvorming heeft betrokken dat [appellant] de EMA-cursus met goed gevolg heeft afgelegd. De staatssecretaris heeft deze omstandigheid evenwel evenmin in het voordeel van [appellant] meegewogen en daartoe het beperkte tijdsverloop sinds het begaan van de delicten van belang geacht.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal leggen, nu hij meer relevante justitiële gegevens op zijn naam heeft staan en tussen de datum van het laatste relevante justitiële gegeven en de datum van beoordeling een beperkt tijdsverloop ligt. Hetgeen [appellant] hiertegen in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt vrijwel een herhaling van hetgeen hij reeds in beroep heeft aangevoerd en waarop de voorzieningenrechter gemotiveerd is ingegaan. In het aangevoerde zijn geen gronden gelegen om het oordeel van de voorzieningenrechter onjuist te achten.
De voorzieningenrechter heeft voorts met juistheid overwogen dat de staatssecretaris dient uit te gaan van de justitiële gegevens uit het JDS, dat hij daarbij ervan mag uitgaan dat de strafrechter al rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd en dat hij daarin geen zelfstandige afweging behoeft te maken. De omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan, zijn alleen relevant als de staatssecretaris niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel bestaat of de VOG kan worden afgegeven. In het licht van het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat dit hier niet het geval is.”
< Terug naar Verklaring omtrent het gedrag