advocatenstart, Author at VOG-advocaat https://vog-advocaat.nl/author/advocatenstart/ Sat, 16 Sep 2017 18:01:00 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.7 Reclasseringsadvies als onderbouwing zienswijze om alsnog VOG te krijgen https://vog-advocaat.nl/reclasseringsadvies-als-onderbouwing-zienswijze-om-alsnog-vog-krijgen/ https://vog-advocaat.nl/reclasseringsadvies-als-onderbouwing-zienswijze-om-alsnog-vog-krijgen/#respond Sat, 16 Sep 2017 16:24:36 +0000 https://vog-advocaat.nl/?p=536 Wanneer het COVOG voornemens is om de aanvraag voor een VOG af te wijzen, moet u echt met hulp van een gespecialiseerde VOG-advocaat een goed onderbouwde zienswijze indienen, om alsnog kans op een VOG te krijgen. Wat is daarvoor nodig? Sowieso moet u een uitgebreide zienswijze indienen waarin u ingaat op zowel het feit, de […]

The post Reclasseringsadvies als onderbouwing zienswijze om alsnog VOG te krijgen appeared first on VOG-advocaat.

]]>
Wanneer het COVOG voornemens is om de aanvraag voor een VOG af te wijzen, moet u echt met hulp van een gespecialiseerde VOG-advocaat een goed onderbouwde zienswijze indienen, om alsnog kans op een VOG te krijgen. Wat is daarvoor nodig? Sowieso moet u een uitgebreide zienswijze indienen waarin u ingaat op zowel het feit, de omstandigheden van toen, wat er nu is veranderd en hoe u dat hebt gedaan. Ook moet u erop wijzen dat het recidivegevaar beperkt is.

Reclasseringsadvies

Op grond van de beleidsregels VOG-NP-RP 2013 kan de reclassering in het belang van een goede oordeelsvorming in uitzonderlijke gevallen worden gevraagd inlichtingen te verschaffen over de aanvragen (vlg paragraaf 3.3.1 van de VOG-NP-RP 2013). Het COVOG doet dat dan zelf. Op grond van de beleidsregels worden bij de reclassering pas inlichtingen ingewonnen als er twijfel bestaat of de VOG kan worden afgegeven.

Uiteraard kunt u ook zelf een verslag of actueel rapport van de reclassering inbrengen om uw zaak sterker te maken en te kans op afgifte van een VOG te vergroten.

Beoordelingskader COVOG

Helaas vraagt het COVOG bijna nooit meer zelf advies aan de Reclassering, terwijl het juist de reclassering is die in alle fasen van de strafrechtspleging wordt gevraagd om beargumenteerde risico-inschattingen van justitiabelen te maken en hiertoe bij uitstek geschikt is. In een brief aan de Minister heeft de directeur van de Reclassering zich hier ook over beklaagd (zie ook Kamerstukken II 2013/14, 33750-VI, 124).

Het probleem is echter dat het beoordelingskader van het COVOG niet echt ziet op een inschatting van het recidivegevaar. Over het algemeen beoordeelt het COVOG (lees: de staatssecretaris) het risico namelijk op grond van zijn eigen taak en verantwoordelijkheid, met behulp van zijn eigen instrumentarium (Beleidsregels VOG NP-RP 2013). In een VOG-procedure namelijk geen sprake van een recidivebeoordeling als in strafzaken, maar van beantwoording van de vraag of de kans op herhaling zo klein is dat op grond van persoonlijke omstandigheden een uitzondering gemaakt kan worden op het vertrekpunt dat de VOG op basis van een aantal objectieve criteria niet wordt toegekend.

Als voor het beantwoorden van deze vraag al reclasseringsinformatie wordt gebruikt, wordt die bovendien niet door het bestuursorgaan opgevraagd, maar wordt de inbreng daarvan geheel overgelaten aan het eigen initiatief van de aanvrager.

Maatwerk bij de VOG-screening

Nieuwe baan werkt juiste ter voorkoming van recidive

In het individuele geval kunnen deze beperkingen alleen worden gelegitimeerd als er een redelijke verwachting is dat zij een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van criminaliteit in de uitoefening van een specifieke functie. Dat is echter niet het geval. Er is vooral bewijs voor de relatie tussen een kwalitatief goede baan en vermindering van criminaliteit. Dit betekent dat onder andere baantevredenheid een beschermende factor vormt, en dat het worden geweigerd voor een gewenste baan waarvoor een VOG is aangevraagd juist het omgekeerde effect zou sorteren.

 

 

The post Reclasseringsadvies als onderbouwing zienswijze om alsnog VOG te krijgen appeared first on VOG-advocaat.

]]>
https://vog-advocaat.nl/reclasseringsadvies-als-onderbouwing-zienswijze-om-alsnog-vog-krijgen/feed/ 0
VOG ten onrechte geweigerd vanwege zedendelict https://vog-advocaat.nl/vog-onrechte-geweigerd-vanwege-zedendelict/ https://vog-advocaat.nl/vog-onrechte-geweigerd-vanwege-zedendelict/#respond Sat, 16 Sep 2017 08:18:19 +0000 https://vog-advocaat.nl/?p=534 De aanvrager van de VOG, een verpleegkundige die al jaren werkzaam is in dit beroep, had een turbulente tijd meegemaakt, waarbij hij onder grote persoonlijke druk stond. Dit leidde  ertoe dat hij op enig moment ontucht pleegde met een van zijn patiënten, een 93-jarige vrouw. Hij kreeg hiervoor een werkstraf van 180 uur, waarbij de […]

The post VOG ten onrechte geweigerd vanwege zedendelict appeared first on VOG-advocaat.

]]>
De aanvrager van de VOG, een verpleegkundige die al jaren werkzaam is in dit beroep, had een turbulente tijd meegemaakt, waarbij hij onder grote persoonlijke druk stond. Dit leidde  ertoe dat hij op enig moment ontucht pleegde met een van zijn patiënten, een 93-jarige vrouw. Hij kreeg hiervoor een werkstraf van 180 uur, waarbij de rechter in matigende zin rekening hield met de omstandigheden die aanleiding gaven tot het delict. De officier van justitie vorderde een beroepsverbod, maar dat werd afgewezen met als motivering dat het delict een eenmalig en door uitzonderlijke spanning ingegeven incident zou zijn geweest, waarbij de verdachte zich direct heeft gerealiseerd dat wat hij deed in alle opzichten ongepast was.
Ook een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege strandde. Het Tuchtcollege was, ook  rekening houdend met de zware persoonlijke omstandigheden die tot het gedrag aanleiding gaven, niet van mening dat deze man een verder gevaar vormde voor zijn patiënten, zodat werd volstaan met een voorwaardelijke schorsing. Zeven jaar later vraagt de verpleegkundige een Verklaring Omtrent het Gedrag aan voor de functie van wijkverpleegkundige, maar deze wordt hem geweigerd. Hij gaat in bezwaar, maar dat wordt ongegrond verklaard. In beroep krijgt hij wel gelijk van de rechtbank en later ook in hoger beroep.

In de door de staatssecretaris vervolgens aangespannen hogerberoepsprocedure oordeelt de Raad van State dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij door weigering van de VOG, ondanks de eerdere afwijzing van de vordering tot oplegging van een beroepsverbod door de strafrechter en ondanks het feit dat de tuchtrechter heeft volstaan met een voorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register, het de verpleegkundige thans alsnog onmogelijk maakt zijn werkzaamheden als verpleegkundige voort te zetten. Zowel de strafrechter als de tuchtrechter heeft de kans op herhaling van het delict en het belang van bescherming van de maatschappij meegewogen. Ook werd in een psychologisch rapport op basis van gestructureerde risicotaxatie-instrumenten geconcludeerd dat er vanuit gedragskundig oogpunt geen sprake was van een verhoogd recidivegevaar. De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris hieruit niet zonder nadere motivering mocht afleiden dat herhaling niet onwaarschijnlijk is. Immers, zo overweegt de Raad van State, het gevaar voor recidive is nooit geheel uit te sluiten, evenmin als de kans dat een werkend persoon in het verband van zijn werk een delict pleegt. (ABRvS, 16 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1649)

Volledige uitspraak: VOG ten onrechte geweigerd

1. De staatssecretaris heeft de aanvraag om verlening van een vog voor de functie van wijkverpleegkundige afgewezen, omdat [wederpartij] bij vonnis van 11 juli 2008 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren wegens het op 28 januari 2008 plegen van ontucht met een wilsonbekwame en ontucht met misbruik van gezag, strafbaar gesteld in de artikelen 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: het delict). [wederpartij] heeft het delict gepleegd tijdens de uitoefening van zijn functie als verpleegkundige jegens een 93-jarige patiënte die aan zijn zorg was toevertrouwd. Volgens [wederpartij] heeft hij het delict gepleegd in een periode waarin hij onder grote persoonlijke druk stond en is de kans op herhaling dermate klein dat de staatssecretaris de vog had moeten afgeven.

2. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij bij zijn beoordeling van de vraag of weigering van de vog evident disproportioneel is onvoldoende [wederpartij]’s omstandigheden heeft betrokken, dat hij ten aanzien van de kans op herhaling niet had mogen volstaan met een verwijzing naar het nog niet verstreken zijn van de in paragraaf 3.2.2 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (hierna: de Beleidsregels) vermelde termijn van twintig jaar en dat [wederpartij] aannemelijk heeft gemaakt dat de kans op herhaling dermate klein is dat de vog kan worden afgegeven. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank heeft miskend dat hij alle voor het geval van [wederpartij] relevante omstandigheden en belangen bij zijn beoordeling heeft betrokken en dat hij bij de weigering van de vog doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het gegeven dat [wederpartij] het delict tijdens de uitoefening van zijn functie van verpleegkundige heeft gepleegd, het delict strafrechtelijk niet licht is afgedaan, [wederpartij] ten tijde van het plegen van het delict meerderjarig was en de veroordeling ruim binnen bedoelde termijn van twintig jaar valt. Volgens de staatssecretaris hoefde hij in het voordeel van [wederpartij] geen doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de door de rechtbank van belang geachte omstandigheden dat [wederpartij] de vog-aanvraag heeft moeten indienen als gevolg van nieuw beleid van zijn werkgever, dat de strafrechter het door de officier van Justitie gevorderde beroepsverbod heeft afgewezen en de officier hiertegen niet in hoger beroep is gegaan, en dat [wederpartij] na het delict in therapie is gegaan en hij zich bewust is van de noodzaak om op de juiste wijze met spanningen om te gaan. De staatssecretaris wijst erop dat het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam bij uitspraak van 9 februari 2010 [wederpartij]’s inschrijving in het register voor de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (hierna: het BIG-register) voorwaardelijk heeft geschorst voor één jaar met een proeftijd van twee jaar, hetgeen volgens de staatssecretaris geen lichte tuchtrechtelijke afdoening vormt. Bovendien heeft het tuchtcollege overwogen dat de vrees voor de kans op herhaling niet is weggenomen en is [wederpartij] niet in therapie gegaan om de oorzaak van zijn handelen te achterhalen, maar ter verwerking van het effect dat zijn voorarrest op hem heeft gehad. Voorts voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank heeft miskend dat hij de kans op herhaling heeft beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval en thans onvoldoende houvast bestaat voor de conclusie dat het risico op herhaling aanvaardbaar is. Hierbij is volgens hem van belang dat uit de door [wederpartij] overgelegde psychologische rapportages van 29 april 2008 en 25 september 2015 niet kan worden afgeleid dat herhaling onwaarschijnlijk is. Hij wijst op de ernstige gevolgen, ook voor het vertrouwen van de samenleving in de gezondheidszorg, indien [wederpartij] het delict tijdens de uitoefening van de functie van verpleegkundige herhaalt. Volgens hem is het daarom gerechtvaardigd van [wederpartij] te vragen over een langere periode te laten zien dat hij niet in herhaling valt. Na de door haar geconstateerde schending van de artikelen 3:4, eerste lid, en 7:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) had de rechtbank voorts niet zelf in de zaak mogen voorzien, aldus de staatssecretaris.

2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een vog een verklaring van de staatssecretaris dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de staatssecretaris de afgifte van een vog, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor een vog wordt aangevraagd in de weg zal staan.

Volgens paragraaf 3.3 van de Beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de vog zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico. In dat geval wordt de vog afgegeven hoewel wordt voldaan aan het objectieve criterium. Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte beoordelingskader van paragraaf 3.2.2 van toepassing is.

Volgens paragraaf 3.2.2 bestaat bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in de Beleidsregels slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een vog wanneer sprake is van een functie met een, voor zover thans van belang, afhankelijkheidsrelatie. In onder meer het geval dat de aanvrager in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze Beleidsregels éénmaal is veroordeeld tot een taakstraf geldt een verscherpt beoordelingskader waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de vog wordt geweigerd. De vog kan enkel worden afgegeven indien de weigering ervan evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.

2.2. Het oordeel van de rechtbank dat is voldaan aan het in de Beleidsregels bedoelde objectieve criterium is in hoger beroep niet bestreden. Niet in geschil is voorts dat [wederpartij] voorafgaand aan het delict zonder incidenten 26 jaar en sinds het delict, na een onderbreking van ongeveer zes maanden in verband met zijn strafrechtelijke vervolging, zonder incidenten ten minste zeven jaar als verpleegkundige in de gezondheidszorg heeft gewerkt.

Zoals blijkt uit het vonnis van 11 juli 2008 heeft de strafrechter aan de afwijzing van de vordering tot het opleggen van een beroepsverbod van drie jaar ten grondslag gelegd dat het delict een eenmalig en door uitzonderlijke spanning ingegeven incident is geweest, waarbij [wederpartij] zich direct heeft gerealiseerd dat wat hij deed in alle opzichten ongepast was. Het tuchtcollege heeft in de uitspraak van 9 februari 2010 overwogen dat de kans op herhaling indien [wederpartij] wederom onder extreme stress zou komen te staan, niet is weggenomen, maar daarbij is geen maatregel opgelegd die het [wederpartij] onmogelijk maakte als verpleegkundige in de gezondheidszorg te werken. Het tuchtcollege heeft [wederpartij]’s inschrijving in het BIG-register immers voorwaardelijk geschorst.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij het [wederpartij], ondanks de eerdere afwijzing van de vordering tot oplegging van een beroepsverbod door de strafrechter en ondanks het feit dat de tuchtrechter heeft volstaan met een voorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het BIG-register, thans door weigering van de vog alsnog onmogelijk maakt zijn werkzaamheden als verpleegkundige voort te zetten. Dat de strafrechter, het tuchtcollege en de staatssecretaris ieder een eigen invalshoek ten aanzien van het beschermen van de maatschappij hebben en de staatssecretaris daarin een eigen verantwoordelijkheid heeft, zoals de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling heeft betoogd, doet er niet aan af dat zowel de strafrechter als de tuchtrechter de kans op herhaling van het delict en het belang van de bescherming van de maatschappij hebben meegewogen. Daarbij moet het tuchtcollege worden geacht te beschikken over een bijzondere deskundigheid bij het maken van een dergelijke belangenafweging. De Afdeling kan de staatssecretaris voorts niet volgen in zijn betoog ter zitting van de Afdeling dat geen belang aan het oordeel van de strafrechter kan worden gehecht, omdat dit invloed zou hebben op alle zaken waarin op grond van een vonnis van de strafrechter een vog wordt geweigerd. Gelet op het feit dat de strafrechter zich gemotiveerd over een beroepsverbod heeft uitgesproken, onderscheidt onderhavige zaak zich immers van de meeste zaken. De Afdeling deelt voorts niet zonder meer het ter zitting van de Afdeling uiteengezette standpunt van de staatssecretaris over de conclusie van het psychologisch rapport van 25 september 2015. Die conclusie luidt: “Er is in het onderhavige onderzoek geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geconstateerd. Ook ten tijde van het delict was hier geen sprake van. Voornoemde brengt met zich mee dat er momenteel vanuit gedragskundig oogpunt geen sprake is van een verhoogd recidivegevaar. Op basis van de gestructureerde risicotaxatieinstrumenten zijn er geen noemenswaardige aanwijzingen gevonden voor een verhoging van de kans op herhaling.” De staatssecretaris mocht hieruit niet zonder nadere motivering afleiden dat herhaling niet onwaarschijnlijk is. Het gevaar voor recidive is immers nooit geheel uit te sluiten, evenmin als de kans dat een werkend persoon in het verband van zijn werk een delict pleegt. De rechtbank heeft het besluit van 9 juni 2015 gezien het voorgaande derhalve terecht wegens strijd met de artikelen 3:4, eerste lid, en 7:12, tweede lid, van de Awb vernietigd.

In zoverre faalt het betoog.

2.3. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling echter niet onderkend dat de door haar in het besluit van 9 juni 2015 geconstateerde gebreken niet zonder meer de herroeping van het besluit van 9 maart 2015 en afgifte van de gevraagde vog rechtvaardigen. Bij voorbaat staat immers niet vast of de staatssecretaris die gebreken in een nieuw te nemen besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar herstelt of dat hij tot het oordeel komt dat de vog toch moet worden afgegeven.

In zoverre slaagt het betoog.

The post VOG ten onrechte geweigerd vanwege zedendelict appeared first on VOG-advocaat.

]]>
https://vog-advocaat.nl/vog-onrechte-geweigerd-vanwege-zedendelict/feed/ 0
VOG mogelijk bij zedendelict minderjarig kind https://vog-advocaat.nl/vog-mogelijk-zedendelict-minderjarig-kind/ https://vog-advocaat.nl/vog-mogelijk-zedendelict-minderjarig-kind/#respond Sat, 20 May 2017 10:13:55 +0000 https://vog-advocaat.nl/?p=528 Wanneer een minderjarig kind een zedendelict heeft gepleegd, zijn er nog altijd wel mogelijkheden om later een VOG te krijgen, zo blijkt uit de uitspraak van de Raad van State, 5 september 2012, BX6537: “De beleidsregels zijn, zoals de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, ongedifferentieerd in die zin dat geen onderscheid wordt gemaakt […]

The post VOG mogelijk bij zedendelict minderjarig kind appeared first on VOG-advocaat.

]]>
Wanneer een minderjarig kind een zedendelict heeft gepleegd, zijn er nog altijd wel mogelijkheden om later een VOG te krijgen, zo blijkt uit de uitspraak van de Raad van State, 5 september 2012, BX6537:
“De beleidsregels zijn, zoals de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, ongedifferentieerd in die zin dat geen onderscheid wordt gemaakt naar de meerderjarigheid dan wel minderjarigheid van de persoon ten tijde van het plegen van het zedendelict. In de beleidsregels is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat bij het plegen van bepaalde, blijkens de veroordeling relatief minder ernstige zedendelicten, de minderjarige leeftijd waarop ze zijn gepleegd van invloed zou kunnen zijn op het risico voor de samenleving.
Dit noopt ertoe dat bij toetsing aan het subjectieve criterium uitdrukkelijk moet worden meegewogen of de gevolgen van een weigering niet evident disproportioneel zijn wegens het feit dat het zedendelict is begaan tijdens de minderjarigheid van de betrokkene, de aard en de zwaarte van het delict, de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, en de hoogte van de opgelegde straf.
Daarbij dient te worden betrokken in hoeverre het begane delict aan betrokkene in verband met diens minderjarigheid minder kan worden verweten dan het geval zou zijn bij een meerderjarige en in hoeverre het gerechtvaardigd is dat aan de betrokkene iedere mogelijkheid wordt ontnomen de door hem gekozen opleiding te voltooien en een werkkring te vinden die past bij de door hem gevolgde opleiding.”

The post VOG mogelijk bij zedendelict minderjarig kind appeared first on VOG-advocaat.

]]>
https://vog-advocaat.nl/vog-mogelijk-zedendelict-minderjarig-kind/feed/ 0
Weigering VOG minderjarige bij zedendelict evident disproportioneel https://vog-advocaat.nl/weigering-vog-minderjarige-bij-zedendelict-evident-disproportioneel/ https://vog-advocaat.nl/weigering-vog-minderjarige-bij-zedendelict-evident-disproportioneel/#respond Sun, 18 Sep 2016 21:20:08 +0000 https://vog-advocaat.nl/?p=505 Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 september in zaak nr. 201110668/1/A3) dient bij de toetsing aan het subjectieve criterium uitdrukkelijk te worden meegewogen of de gevolgen van een weigering van een VOG evident disproportioneel zijn wegens het feit dat het zedendelict is begaan tijdens de minderjarigheid van de betrokkene, dan wel wegens […]

The post Weigering VOG minderjarige bij zedendelict evident disproportioneel appeared first on VOG-advocaat.

]]>
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 september in zaak nr. 201110668/1/A3) dient bij de toetsing aan het subjectieve criterium uitdrukkelijk te worden meegewogen of de gevolgen van een weigering van een VOG evident disproportioneel zijn wegens het feit dat het zedendelict is begaan tijdens de minderjarigheid van de betrokkene, dan wel wegens de aard en de zwaarte van het delict, de omstandigheden waaronder dit delict is begaan en de hoogte van de opgelegde straf (ABRvS, 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8567).

Weigering VOG voor taxivergunning na zedendelict evident disproportioneel

Ter zitting heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat het zedendelict doorslaggevend is geweest voor de weigering van de VOG. Desgevraagd heeft hij medegedeeld dat het in de lijn der verwachtingen ligt dat een VOG zou zijn verleend indien het zedendelict niet zou zijn gepleegd. Het betreft een zedendelict dat [appellant] heeft begaan op minderjarige leeftijd met een minderjarige. Voorts is het tijdsverloop van negen jaren gezien de leeftijd van [appellant], die ten tijde van de VOG-aanvraag vierentwintig jaar was, een relatief lange periode. In die periode van negen jaar heeft [appellant] voorts geen zedendelicten gepleegd. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich in het besluit van 29 april 2011 op het standpunt gesteld dat de jeugddetentie van twee weken, die voorwaardelijk was opgelegd, een lichte afdoening van het zedendelict was, terwijl de staatssecretaris zich in het besluit van 26 augustus 2011 op het standpunt heeft gesteld dat uit het feit dat een voorwaardelijke jeugddetentie is opgelegd geconcludeerd kan worden dat het niet een licht vergrijp betreft. Ter zitting heeft de staatssecretaris dit standpunt herhaald. Niet is gebleken of en in hoeverre de staatssecretaris de voorwaardelijkheid en de duur van de voorwaardelijke detentie heeft meegewogen. Gezien het bovenstaande overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris in het besluit van 26 augustus 2011 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de weigering in dit geval niet evident disproportioneel is.

Het betoog slaagt.

The post Weigering VOG minderjarige bij zedendelict evident disproportioneel appeared first on VOG-advocaat.

]]>
https://vog-advocaat.nl/weigering-vog-minderjarige-bij-zedendelict-evident-disproportioneel/feed/ 0
Minderjarigheid WEL reden om af te wijken van weigering VOG https://vog-advocaat.nl/minderjarigheid-wel-reden-om-af-te-wijken-van-weigering-vog/ https://vog-advocaat.nl/minderjarigheid-wel-reden-om-af-te-wijken-van-weigering-vog/#respond Sun, 18 Sep 2016 21:07:46 +0000 https://vog-advocaat.nl/?p=501 Het beleid kent een verscherpt toetsingskader voor zedendelicten wanneer in de functie/taak/bezigheid waarvoor de vog is aangevraagd, sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Dit toetsingskader acht de Afdeling bij zedendelicten op zichzelf genomen niet onredelijk, gelet op de aard en de ernst van deze delicten. De staatssecretaris hanteert dit toetsingskader evenwel bij iedere voorwaardelijke […]

The post Minderjarigheid WEL reden om af te wijken van weigering VOG appeared first on VOG-advocaat.

]]>
Het beleid kent een verscherpt toetsingskader voor zedendelicten wanneer in de functie/taak/bezigheid waarvoor de vog is aangevraagd, sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie.
Dit toetsingskader acht de Afdeling bij zedendelicten op zichzelf genomen niet onredelijk, gelet op de aard en de ernst van deze delicten. De staatssecretaris hanteert dit toetsingskader evenwel bij iedere voorwaardelijke of onvoorwaardelijke veroordeling, en bij iedere geaccepteerde transactie en ieder voorwaardelijk sepot ter zake van een zedendelict ongeacht de leeftijd van de aanvrager van de vog ten tijde van het gepleegde zedendelict. De beleidsregels zijn derhalve, zoals de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, ongedifferentieerd in die zin dat geen onderscheid wordt gemaakt naar de meerderjarigheid dan wel minderjarigheid van de persoon ten tijde van het plegen van het zedendelict. In de beleidsregels is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat bij het plegen van bepaalde, blijkens de veroordeling relatief minder ernstige zedendelicten, de minderjarige leeftijd waarop ze zijn gepleegd van invloed zou kunnen zijn op het risico voor de samenleving. Dit noopt ertoe dat bij toetsing aan het subjectieve criterium uitdrukkelijk moet worden meegewogen of de gevolgen van een weigering niet evident disproportioneel zijn wegens het feit dat het zedendelict is begaan tijdens de minderjarigheid van de betrokkene, de aard en de zwaarte van het delict, de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, en de hoogte van de opgelegde straf. Daarbij dient te worden betrokken in hoeverre het begane delict aan betrokkene in verband met diens minderjarigheid minder kan worden verweten dan het geval zou zijn bij een meerderjarige en in hoeverre het gerechtvaardigd is dat aan de betrokkene iedere mogelijkheid wordt ontnomen de door hem gekozen opleiding te voltooien en een werkkring te vinden die past bij de door hem gevolgde opleiding. Ten slotte dient in aanmerking te worden genomen in hoeverre het recidivegevaar, gelet op het feit dat het delict door een minderjarige is gepleegd, gelijkgesteld kan worden met dat bij een meerderjarige dader. Daarbij dient de tussen daad en aanvraag zonder recidive verstreken tijd in aanmerking te worden genomen, in dit geval ruim zes jaar.
Anders dan de Afdeling in haar uitspraak van 19-10-2011 (zaak nr. 201010265/1/H3, LJN: BT8577) ten algemene heeft aangenomen, heeft de staatssecretaris, naar deze ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, in dit geval bij de toetsing aan het subjectieve criterium de minderjarige leeftijd van appellant ten tijde van het plegen van het delict in het geheel niet betrokken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Afdeling daarom van oordeel dat de staatssecretaris bij de toepassing van het beleid in geval van zedendelicten in dit geval de grenzen van redelijkheid heeft overschreden. Gegrond hoger beroep (ABRvS, 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6537).


ANDERS: ABRvS, 19 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT8577
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de weigering van een VOG in dit geval niet evident disproportioneel is. Hierbij heeft de minister zwaar mogen laten wegen dat het zedendelict [wederpartij] door de strafrechter, gegeven het feit dat het delict op jonge leeftijd is gepleegd en de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd, niet licht is aangerekend, nu haar daarvoor een werkstraf is opgelegd. Ook heeft de minister in aanmerking mogen nemen dat nog onvoldoende tijd was verstreken tussen de veroordeling van 27 januari 2006 en de beoordeling van de aanvraag om afgifte van een VOG. Bij zijn besluitvorming heeft de minister verder in aanmerking mogen nemen dat [wederpartij] op 10 oktober 2006 is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict. Het feit dat [wederpartij] minderjarig was ten tijde van het plegen van het zedendelict en het geweldsdelict, heeft de minister in zijn afweging meegenomen. Hij heeft zich in dit verband op het standpunt mogen stellen dat hieraan onder de gegeven omstandigheden niet een zodanig zwaar gewicht toekomt, dat hij niet in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat weigering van de VOG niet evident disproportioneel is. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de weigering van de afgifte van de VOG met artikel 16 en artikel 40, tweede lid, van het IVRK, zo aan deze bepalingen al rechtstreekse werking toekomt, in strijd komt. De Afdeling wijst in dit verband op overweging 2.4.1 van haar uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201011330/1/H3. Dat [wederpartij] de gewenste functie niet langer kan uitoefenen, leidt evenmin tot de conclusie dat de minister zich niet op het standpunt mocht stellen dat de weigering van de VOG in dit geval niet evident disproportioneel is. Zoals ter zitting van de Afdeling aan de orde is gekomen, kan [wederpartij] een nieuwe aanvraag voor een VOG indienen, bij de beoordeling waarvan de staatssecretaris rekening zal moeten houden met het sinds het plegen van de delicten verstreken tijdsverloop.

The post Minderjarigheid WEL reden om af te wijken van weigering VOG appeared first on VOG-advocaat.

]]>
https://vog-advocaat.nl/minderjarigheid-wel-reden-om-af-te-wijken-van-weigering-vog/feed/ 0
Geen recht op privacy minderjarige verdachten ogv IVRK https://vog-advocaat.nl/geen-recht-op-privacy-minderjarige-verdachten-ogv-ivrk/ https://vog-advocaat.nl/geen-recht-op-privacy-minderjarige-verdachten-ogv-ivrk/#respond Sun, 18 Sep 2016 20:50:49 +0000 https://vog-advocaat.nl/?p=499 Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juni 2009 in zaak nr.200809311/1/H3), is de weigering een VOG af te geven een bestuursrechtelijk instrument dat geen oplegging van een sanctie inhoudt. Nu het in deze zaak niet gaat om een strafrechtelijke procedure, maar om de uitoefening van een daarvan los staande bestuurlijke bevoegdheid, is […]

The post Geen recht op privacy minderjarige verdachten ogv IVRK appeared first on VOG-advocaat.

]]>
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juni 2009 in zaak nr.200809311/1/H3), is de weigering een VOG af te geven een bestuursrechtelijk instrument dat geen oplegging van een sanctie inhoudt. Nu het in deze zaak niet gaat om een strafrechtelijke procedure, maar om de uitoefening van een daarvan los staande bestuurlijke bevoegdheid, is het recht op privacy van minderjarigen gedurende alle fasen van het strafproces, als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van het IVRK, indien die verdragsbepaling al rechtstreeks toepasselijk zou zijn, niet aan de orde. De rechtbank heeft in het door [appellant] aangevoerde voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het recht op privacy voor minderjarigen, als bedoeld in artikel 16 van het IVRK, indien die verdragsbepaling al rechtstreeks toepasselijk zou zijn, door de van toepassing zijnde regelgeving omtrent de afgifte van een VOG wordt geschonden. Aan General Comment nr. 10 van het Comité voor de Rechten van het Kind, waarin onder 67 de aanbeveling wordt gedaan om de naam van het kind bij het bereiken van de achttienjarige leeftijd uit de justitiële registers te verwijderen, kan [appellant] geen aanspraken ontlenen, reeds omdat die aanbeveling geen de minister bindende kracht heeft (vlg ABRvS, 22 juni 2011, LJN: BQ8830 en ABRvS, 24 juni 2009, LJN: BI9706).

The post Geen recht op privacy minderjarige verdachten ogv IVRK appeared first on VOG-advocaat.

]]>
https://vog-advocaat.nl/geen-recht-op-privacy-minderjarige-verdachten-ogv-ivrk/feed/ 0
VOG na veroordeling bezit / verspreiden kinderporno https://vog-advocaat.nl/vog-na-veroordeling-bezit-verspreiden-kinderporno/ https://vog-advocaat.nl/vog-na-veroordeling-bezit-verspreiden-kinderporno/#respond Sun, 18 Sep 2016 20:38:07 +0000 https://vog-advocaat.nl/?p=495 Ook met een veroordeling voor het bezit en verspreiden van kinderporno lukt het onder omstandigheden nog om een VOG te krijgen voor een functie in de zorg, zeker als de aanvrager minderjarig is. Dit is de uitkomst van een procedure bij de rechtbank ‘s-Gravenhage, 15 september 2010, LJN: BN8405. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond. De […]

The post VOG na veroordeling bezit / verspreiden kinderporno appeared first on VOG-advocaat.

]]>
Ook met een veroordeling voor het bezit en verspreiden van kinderporno lukt het onder omstandigheden nog om een VOG te krijgen voor een functie in de zorg, zeker als de aanvrager minderjarig is. Dit is de uitkomst van een procedure bij de rechtbank ‘s-Gravenhage, 15 september 2010, LJN: BN8405. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank is daarbij verder van oordeel dat bij het bepalen van de relevantie van in de terugkijkperiode aangetroffen antecedenten anders zou moeten worden gehandeld ten aanzien van jongeren en jong volwassenen dan ten aanzien van andere volwassenen. Jongeren maken immers tussen hun 12e (begin mogelijkheid van strafoplegging) en 18e levensjaar (begin juridische volwassenheid) op alle levensgebieden een snelle ontwikkeling door, ook ten aanzien van strafbaar handelen. Met dit gegeven wordt in de Beleidsregels niet expliciet rekening gehouden, zodat strafbare feiten jongeren en jong volwassenen even zwaar worden aangerekend als andere volwassenen. Deze benadering acht de rechtbank, zoal niet met de letter, dan toch in ieder geval met de geest van artikel 3 van het IVRK strijdig.

Functie

Eiseres heeft om afgifte van een VOG verzocht om als assistent begeleider werkzaam te kunnen zijn. Deze functie omvat de ondersteuning en begeleiding van kinderen en volwassenen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking.

COVOG: Weigering VOG wegens veroordeling kinderporno

Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de met betrekking tot eiseres geconstateerde strafbare feiten in de weg staan aan een behoorlijke uitoefening van haar taak of bezigheden als assistent begeleider in een zorginrichting en dat het risico voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij afgifte van een VOG.

Verweren: strijd met IVRK

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gezinsomstandigheden waarin zij is opgegroeid. Ook is volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met haar jeugdige leeftijd ten tijde van het plegen van de strafbare feiten en met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Eiseres verwijst in het bijzonder naar de artikelen 3, eerste lid, 4, 16 en 40, eerste lid, van het IVRK, waarmee het bestreden besluit strijdig is. Naast de zeer jeugdige leeftijd van eiseres ten tijde van het plegen van de strafbare feiten is ook van belang dat sprake is van een relatief lang tijdsverloop tussen de pleegdatum van de strafbare feiten en de aanvraag om afgifte van de VOG, zonder tussenliggende antecedenten, zodat de kans op recidive verwaarloosbaar is en in redelijkheid niet kan worden gesproken over een gevaar voor de maatschappij. Bij het voorgaande is van belang dat tussen het 13e levensjaar en 19e levensjaar een revolutie plaatsvindt in het leven van een jongere. Het relatieve tijdsverloop is groter dan het ooit nog zal worden in het leven van eiseres. Verder schendt verweerder het beginsel dat kinderen van hun fouten moeten kunnen leren. In de beleidsregels wordt geen aandacht besteedt aan de positie van op jeugdige leeftijd veroordeelden. Voor verweerder zou in die gevallen eerder aanleiding moeten bestaan om af te wijken van de beleidsregels op grond van artikel 4:84 van de Awb, hetgeen in het geval van eiseres ook had moeten gebeuren. De inspanningen, die waren gericht op het rehabiliteren van eiseres en die tot positieve resultaten hebben geleid tot nu toe, worden teniet gedaan door de weigering van de VOG. Zij moet haar werkzaamheden in de zorg beëindigen als zij geen verklaring omtrent het gedrag kan overleggen. Eiseres doet een beroep op de Pilot VOG en stelt dat verweerder in vergelijkbare situaties wel een VOG verstrekt. Ten slotte heeft eiseres betoogd dat de beslissing op haar aanvraag niet binnen de redelijke termijn is gegeven.

Beoordelingskader VOG

Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wsjg weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.

Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, worden de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2008 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen en rechtspersonen (Stcrt. 24 juni 2008, 119; hierna: de Beleidsregels).

Volgens paragraaf 3 wordt bij de beoordeling van de aanvraag in beginsel gekeken naar de justitiële gegevens die zijn opgenomen in de justitiële documentatie in de voor het doel van de aanvraag relevante termijn. Aan een aanvrager die in het geheel niet in de justitiële documentatie voorkomt, wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager wel in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.

Volgens paragraaf 3.1.1 vindt beoordeling in beginsel plaats op grond van de justitiële gegevens die in de justitiële documentatie in de vier jaren voorafgaand aan de aanvraag voorkomen. Indien in de voor de aanvraag relevante terugkijktermijn justitiële gegevens zijn aangetroffen, worden alle voor de aanvraag relevante gegevens uit de justitiële documentatie in de twintig jaren voorafgaand aan de aanvraag beoordeeld. Van de termijn van vier jaren wordt afgeweken, wanneer het justitiële gegevens over zeden betreft, als bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van deze delicten wordt de gehele justitiële documentatie van de aanvrager zonder enige tijdsbeperking bekeken.

Volgens paragraaf 3.2 betreft het objectieve criterium de vraag of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of het beoogde doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Dit criterium is volgens de paragraaf gebaseerd op artikel 35 van de Wjsg. Indien aan de hand van het objectieve criterium is vastgesteld dat het desbetreffende justitiële gegeven een risico voor de samenleving kan opleveren bij het vervullen van de betreffende functie, wordt de VOG in beginsel geweigerd. Ten aanzien van een VOG voor een functie, waarbij sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en justitiële gegevens betreffende delicten, als bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, zijn aangetroffen, geldt dat in beginsel wordt geacht aan het objectieve criterium te zijn voldaan.

Volgens paragraaf 3.2.4 gaat de minister onder meer uit van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid, indien de aanvrager in de twintig jaren, voorafgaand aan het moment van beoordeling is veroordeeld ter zake van een zedendelict tot een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke taakstraf.

Om vast te stellen of het aangetroffen antecedent een belemmering kan vormen voor de afgifte van de VOG, hanteert de minister bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen, als bedoeld in paragraaf 3.2.3 van de Beleidsregels.

Het specifieke screeningsprofiel ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’ betreft functies waarin personen belast zijn met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mens en dier in het algemeen. Sommigen zijn specifiek belast met de zorg voor personen die in een afhankelijkheidssituatie verkeren, met de mogelijkheid van een één op één relatie, waarbij zich al dan niet tijdelijke afhankelijkheid voordoet.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat betrokkene bij het verstrekken van de VOG heeft zwaarder weegt dan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven, ook als wordt voldaan aan het objectieve criterium voor weigering. Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen aanvragen die zien op functies waarbij sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en voorts justitiële gegevens zijn aangetroffen over delicten, als bedoeld in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, en aanvragen die hier geen betrekking op hebben.

Volgens paragraaf 3.3.3 bestaat bij zedendelicten slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG, wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken, indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, aldus deze paragraaf.

Rechtbank: toch VOG afgeven

Eiseres, geboren op [datum] 1991, is op 27 januari 2006 onherroepelijk veroordeeld tot 40 uren werkstraf subsidiair 20 dagen jeugddetentie, wegens bezit/verspreiding van kinderpornografie. Het feit vond plaats op 3 februari 2005.

Daarnaast is zij op 25 oktober 2006 onherroepelijk veroordeeld wegens openlijke geweldpleging tot 10 uren werkstraf subsidiair 5 dagen hechtenis, 40 uren leerstraf subsidiair 20 dagen hechtenis en voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is geëindigd op 24 oktober 2008. Dit feit vond plaats op 3 februari 2006.
5.2 Volgens de Beleidsregels dient eerst te worden beoordeeld of aan het objectieve criterium is voldaan en vervolgens aan de hand van de subjectieve criteria of bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, in verband waarmee niettemin een VOG dient te worden afgegeven. De omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden zijn, ingevolge paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels, alleen relevant indien de COVOG na weging van de subjectieve criteria niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven.

Dit door verweerder gehanteerde toetsingskader is op het eerste gezicht een consistent en overzichtelijk geheel en wordt in constante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als toetsingskader aanvaard, ook na de aanscherping die in de thans geldende Beleidsregels van 1 april 2008, in werking getreden op 1 juli 2008, ten aanzien van de toetsing van zedendelicten is aangebracht.

Uit paragraaf 3.2.4 van de Beleidsregels blijkt dat verweerder uitgaat van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de taak, indien het gaat om een functie, waarin sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, indien justitiële gegevens betreffende zedendelicten ingevolge de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht voorliggen en de aanvrager is veroordeeld tot (naast andere mogelijkheden) een (on)voorwaardelijke taakstraf in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling. Omdat de aanvraag van eiseres betrekking heeft op een functie als hier bedoeld en haar justitiële antecedenten passen in het hier besproken kader, heeft verweerder op grond van paragraaf 3.2.4 van de Beleidsregels geoordeeld dat ten aanzien van eiseres aan het objectieve criterium is voldaan.

Eiseres is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voor het bezit/verspreiding van kinderpornografie en het is goed verdedigbaar dat een dergelijk feit zich niet verdraagt met het vervullen van een functie in het screeningsprofiel ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’ waarop de aanvraag van eiseres betrekking heeft.
Uit paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels, dat voorziet in extra onderzoek naar de integriteit van de aanvrager, waarvan de VOG een betrouwbaar beeld dient te geven, blijkt dat dergelijk onderzoek niet plaatsvindt, indien antecedenten betreffende zedendelicten voorliggen en de aanvraag betrekking heeft op een functie waarin sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Voor dat laatste geval is volgens paragraaf 3.3.3 van de Beleidsregels de ruimte om alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG zeer beperkt. Slechts in een evident disproportioneel geval, te beoordelen aan de hand van de omstandigheden van het geval, kan alsnog tot afgifte van een VOG worden overgegaan.

Uit het bestreden besluit blijkt en ter zitting is door verweerders gemachtigde erkend dat verweerder geen nader onderzoek heeft ingesteld naar de integriteit van eiseres, hoewel zij in de bezwaarfase uitvoerig heeft toegelicht onder welke omstandigheden zij tot haar strafbaar handelen is gekomen. Daarmee is niet voldaan aan het in de Beleidsregels (paragraaf 3.3.2) vervatte uitgangspunt dat de VOG, waaronder de rechtbank verstaat: het onderzoek naar de mogelijkheid tot afgifte van een VOG, een betrouwbaar beeld dient te geven van de integriteit van de aanvrager. Aldus is een resultaat verkregen dat in strijd is met het algemeen aanvaarde uitgangspunt, ten grondslag gelegd aan de Wet bescherming persoonsgegevens (verder: Wbp), dat bij het verwerken van persoonsgegevens, waaronder ingevolge artikel 1, onder b, van de Wbp mede het raadplegen en gebruiken moeten worden verstaan, geen sprake mag zijn van onjuiste beeldvorming ten aanzien van de persoon over wie persoonsgegevens zijn vastgelegd.

De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerders weigering eiseres onevenredig treft in haar belang om, op basis van een vast arbeidscontract, een functie in de zorg te kunnen blijven uitoefenen. De rechtbank ervaart het als een gemis dat de Beleidsregels niet voorzien in expliciete bepalingen betreffende jongeren en jong volwassenen met een strafblad, die reeds op jonge leeftijd met de strafrechter in aanraking zijn gekomen en daardoor bij hun aantreden op de arbeidsmarkt direct gehinderd (kunnen) worden door de over hen voorliggende antecedenten. Deze jongeren, zoals eiseres, worden onevenredig getroffen in hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt, vooral indien zij – zoals eiseres – kiezen voor een functie in de zorg en eerder wegens een zedendelict zijn veroordeeld.

De rechtbank is daarbij verder van oordeel dat bij het bepalen van de relevantie van in de terugkijkperiode aangetroffen antecedenten anders zou moeten worden gehandeld ten aanzien van jongeren en jong volwassenen dan ten aanzien van andere volwassenen. Jongeren maken immers tussen hun 12e (begin mogelijkheid van strafoplegging) en 18e levensjaar (begin juridische volwassenheid) op alle levensgebieden een snelle ontwikkeling door, ook ten aanzien van strafbaar handelen. Met dit gegeven wordt in de Beleidsregels niet expliciet rekening gehouden, zodat strafbare feiten jongeren en jong volwassenen even zwaar worden aangerekend als andere volwassenen. Deze benadering acht de rechtbank, zoal niet met de letter, dan toch in ieder geval met de geest van artikel 3 van het IVRK strijdig. De niet uitgekristalliseerde discussie over de rechtstreekse werking die al dan niet aan genoemd artikel toekomt doet aan het oordeel van de rechtbank niet af.

Uit een thans in Rotterdam lopende Pilot VOG, waarbij jongeren met een strafblad de gelegenheid wordt geboden met een VOG stage te lopen, teneinde aan hun stageverplichtingen voor hun opleiding te kunnen voldoen, blijkt dat ook verweerder inziet dat strafbare antecedenten van jongeren specifieke problemen oproepen, die om een andere benadering vragen.
Zoals ook uit de voorgaande overwegingen is gebleken, is bij de antecedenten van eiseres vooral het zedendelict waarvoor zij is veroordeeld tot een werkstraf van belang. Zonder deze straf zou ten aanzien van de aanvraag van eiseres een geheel andere toetsing hebben plaatsgevonden, waarbij voor de afgifte van een VOG meer ruimte aanwezig zou zijn geweest.

Uit de gedingstukken en de toelichting van eiseres ter zitting is een beeld naar voren gekomen van iemand die op jonge leeftijd, zij was ten tijde van het plegen van het delict 13 jaar oud, onverstandig en strafbaar heeft gehandeld ten aanzien van materiaal dat als kinderpornografie is aangemerkt. Eiseres werd in het voortgezet onderwijs gepest door een meisje uit haar klas. Via een jongen uit haar klas kreeg eiseres op een zeker moment via internet beelden toegezonden van dat meisje, dat zich voor een webcam stond uit te kleden. Eiseres heeft uit rancune over het pestgedrag van het betrokken meisje die beelden aan anderen doorgezonden, waarna daarvan aangifte tegen eiseres is gedaan.

Dit strafbare handelen van eiseres is gebeurd in een periode waarin zich in het gezin grote problemen voordeden en de ouders om uiteenlopende redenen weinig invloed hadden op het gedrag van eiseres.

Eiseres heeft het onjuiste van haar handelen ingezien en heeft daarvan afstand genomen. Zij is thans zeer gemotiveerd om in de zorg, waarin zij tot dusver op een tijdelijke arbeidsovereenkomst werkzaam is geweest, verder te gaan. Haar begeleidster wil haar graag aannemen, mits zij een VOG kan overleggen. Van verweerders weigering eiseres een VOG te verstrekken gaat thans de onjuiste beeldvorming uit als zou het zedendelict waarvoor zij is veroordeeld een wezenlijke belemmering vormen voor de uitoefening van een functie in de zorg met van haar afhankelijke cliënten. Goed beschouwd is veeleer sprake van een internetdelict dan van een zedendelict in de daaraan maatschappelijk algemeen toegekende betekenis. Vastgesteld moet worden dat verweerders onderzoek naar de integriteit van eiseres onvoldoende is geweest en geen betrouwbaar beeld daarvan heeft opgeleverd.

Alle besproken overwegingen zijn door verweerder niet in beschouwing genomen bij de voorbereiding van het thans bestreden besluit. Dat besluit berust daarom op een onvoldoende voorbereiding.
Het vorenstaande overziende komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen.

De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,– (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,– en wegingsfactor 1).

The post VOG na veroordeling bezit / verspreiden kinderporno appeared first on VOG-advocaat.

]]>
https://vog-advocaat.nl/vog-na-veroordeling-bezit-verspreiden-kinderporno/feed/ 0
Advies in uitspraak voor VOG https://vog-advocaat.nl/advies-in-uitspraak-voor-vog/ https://vog-advocaat.nl/advies-in-uitspraak-voor-vog/#respond Sat, 28 May 2016 10:11:17 +0000 https://vog-advocaat.nl/?p=409 Hof Den Haag 21 juni 2011, BQ8697: Het hof spreekt zich uit over de onwenselijkheid van het weigeren van een Verklaring Omtrent het Gedrag in verband met een veroordeling wegens een zedendelict op zeer jeugdige leeftijd gepleegd in het geval de verdachte later een VOG aanvraagt. Advocaat moet hier om vragen De advocaat dient dus […]

The post Advies in uitspraak voor VOG appeared first on VOG-advocaat.

]]>
Hof Den Haag 21 juni 2011, BQ8697: Het hof spreekt zich uit over de onwenselijkheid van het weigeren van een Verklaring Omtrent het Gedrag in verband met een veroordeling wegens een zedendelict op zeer jeugdige leeftijd gepleegd in het geval de verdachte later een VOG aanvraagt.

Advocaat moet hier om vragen

De advocaat dient dus tijdens zijn pleidooi te vragen aan de rechter om in de uitspraak een noot ten overvloede op te nemen met een advies aan het COVOG.

The post Advies in uitspraak voor VOG appeared first on VOG-advocaat.

]]>
https://vog-advocaat.nl/advies-in-uitspraak-voor-vog/feed/ 0
RvS: COVOG moet milder zijn bij delicten tijdens jeugd https://vog-advocaat.nl/rvs-covog-moet-milder-zijn-bij-delicten-tijdens-jeugd/ https://vog-advocaat.nl/rvs-covog-moet-milder-zijn-bij-delicten-tijdens-jeugd/#respond Sat, 28 May 2016 09:59:05 +0000 https://vog-advocaat.nl/?p=405 In de uitspraak van de Raad van State van 5 september 2012, LJN: BX6537 heeft de Afdeling geoordeeld dat het COVOG milder moet zijn bij de afgifte van een VOG wanneer de betrokkene in zijn jeugd strafbare feiten heeft gepleegd. De beleidsregels zijn derhalve, zoals de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, ongedifferentieerd […]

The post RvS: COVOG moet milder zijn bij delicten tijdens jeugd appeared first on VOG-advocaat.

]]>
In de uitspraak van de Raad van State van 5 september 2012, LJN: BX6537 heeft de Afdeling geoordeeld dat het COVOG milder moet zijn bij de afgifte van een VOG wanneer de betrokkene in zijn jeugd strafbare feiten heeft gepleegd.
De beleidsregels zijn derhalve, zoals de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, ongedifferentieerd in die zin dat geen onderscheid wordt gemaakt naar de meerderjarigheid dan wel minderjarigheid van de persoon ten tijde van het plegen van het zedendelict. In de beleidsregels is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat bij het plegen van bepaalde, blijkens de veroordeling relatief minder ernstige zedendelicten, de minderjarige leeftijd waarop ze zijn gepleegd van invloed zou kunnen zijn op het risico voor de samenleving.

Dit noopt ertoe dat bij toetsing aan het subjectieve criterium uitdrukkelijk moet worden meegewogen of de gevolgen van een weigering niet evident disproportioneel zijn wegens het feit dat het zedendelict is begaan tijdens de minderjarigheid van de betrokkene, de aard en de zwaarte van het delict, de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, en de hoogte van de opgelegde straf

Daarbij dient te worden betrokken in hoeverre het begane delict aan betrokkene in verband met diens minderjarigheid minder kan worden verweten dan het geval zou zijn bij een meerderjarige en in hoeverre het gerechtvaardigd is dat aan de betrokkene iedere mogelijkheid wordt ontnomen de door hem gekozen opleiding te voltooien en een werkkring te vinden die past bij de door hem gevolgde opleiding.

The post RvS: COVOG moet milder zijn bij delicten tijdens jeugd appeared first on VOG-advocaat.

]]>
https://vog-advocaat.nl/rvs-covog-moet-milder-zijn-bij-delicten-tijdens-jeugd/feed/ 0
Toch VOG voor minderjarige met zedendelict op strafblad? https://vog-advocaat.nl/toch-vog-voor-minderjarige-met-zedendelict-op-strafblad/ https://vog-advocaat.nl/toch-vog-voor-minderjarige-met-zedendelict-op-strafblad/#respond Wed, 03 Dec 2014 20:53:19 +0000 https://vog-advocaat.nl/?p=378 Op grond van het objectieve criterium en de onbeperkte terugkijktermijn geldt als uitgangspunt in zedenzaken dat een VOG wordt geweigerd omdat een zedendelict, indien herhaald, gelet op de risico’s voor de samenleving een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden in de weg staat. Vervolgens moet naar het subjectieve criterium worden gekeken. Beoordeeld wordt dan of gelet […]

The post Toch VOG voor minderjarige met zedendelict op strafblad? appeared first on VOG-advocaat.

]]>
Op grond van het objectieve criterium en de onbeperkte terugkijktermijn geldt als uitgangspunt in zedenzaken dat een VOG wordt geweigerd omdat een zedendelict, indien herhaald, gelet op de risico’s voor de samenleving een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden in de weg staat. Vervolgens moet naar het subjectieve criterium worden gekeken. Beoordeeld wordt dan of gelet op de omstandigheden van het geval er reden bestaat van dit algemene uitgangspunt af te wijken. In de jurisprudentie zien we gelukkig nog vaak zaken waarin deze belangenafweging in het voordeel van de aanvrager uitvalt. Zo ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 september 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BN8404. In hoger beroep hield de uitspraak helaas geen stand.

Standpunt COVOG

Eiseres heeft om afgifte van een VOG verzocht om als assistent begeleider bij Stichting [stichting] werkzaam te kunnen zijn. Deze functie omvat de ondersteuning en begeleiding van kinderen en volwassenen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking. Het COVOG heeft de VOG geweigerd omdat de feiten, indien herhaald, gelet op de risico’s voor de samenleving een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden in de weg staat.

Verweren aanvraagster VOG

De aanvraagster heeft in de procedure de volgende verweren gevoerd:

“Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gezinsomstandigheden waarin zij is opgegroeid. Ook is volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met haar jeugdige leeftijd ten tijde van het plegen van de strafbare feiten en met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Eiseres verwijst in het bijzonder naar de artikelen 3, eerste lid, 4, 16 en 40, eerste lid, van het IVRK, waarmee het bestreden besluit strijdig is. Naast de zeer jeugdige leeftijd van eiseres ten tijde van het plegen van de strafbare feiten is ook van belang dat sprake is van een relatief lang tijdsverloop tussen de pleegdatum van de strafbare feiten en de aanvraag om afgifte van de VOG, zonder tussenliggende antecedenten, zodat de kans op recidive verwaarloosbaar is en in redelijkheid niet kan worden gesproken over een gevaar voor de maatschappij. Bij het voorgaande is van belang dat tussen het 13e levensjaar en 19e levensjaar een revolutie plaatsvindt in het leven van een jongere. Het relatieve tijdsverloop is groter dan het ooit nog zal worden in het leven van eiseres. Verder schendt verweerder het beginsel dat kinderen van hun fouten moeten kunnen leren. In de beleidsregels wordt geen aandacht besteedt aan de positie van op jeugdige leeftijd veroordeelden. Voor verweerder zou in die gevallen eerder aanleiding moeten bestaan om af te wijken van de beleidsregels op grond van artikel 4:84 van de Awb, hetgeen in het geval van eiseres ook had moeten gebeuren. De inspanningen, die waren gericht op het rehabiliteren van eiseres en die tot positieve resultaten hebben geleid tot nu toe, worden teniet gedaan door de weigering van de VOG. Zij moet haar werkzaamheden in de zorg beëindigen als zij geen verklaring omtrent het gedrag kan overleggen. Eiseres doet een beroep op de Pilot VOG en stelt dat verweerder in vergelijkbare situaties wel een VOG verstrekt. Ten slotte heeft eiseres betoogd dat de beslissing op haar aanvraag niet binnen de redelijke termijn is gegeven.”

Oordeel rechtbank

“5.1 Eiseres, geboren op [datum] 1991, is op 27 januari 2006 onherroepelijk veroordeeld tot 40 uren werkstraf subsidiair 20 dagen jeugddetentie, wegens bezit/verspreiding van kinderpornografie. Het feit vond plaats op 3 februari 2005.
Daarnaast is zij op 25 oktober 2006 onherroepelijk veroordeeld wegens openlijke geweldpleging tot 10 uren werkstraf subsidiair 5 dagen hechtenis, 40 uren leerstraf subsidiair 20 dagen hechtenis en voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is geëindigd op 24 oktober 2008. Dit feit vond plaats op 3 februari 2006.
5.2 Volgens de Beleidsregels dient eerst te worden beoordeeld of aan het objectieve criterium is voldaan en vervolgens aan de hand van de subjectieve criteria of bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, in verband waarmee niettemin een VOG dient te worden afgegeven. De omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden zijn, ingevolge paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels, alleen relevant indien de COVOG na weging van de subjectieve criteria niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven.

5.3 Dit door verweerder gehanteerde toetsingskader is op het eerste gezicht een consistent en overzichtelijk geheel en wordt in constante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als toetsingskader aanvaard, ook na de aanscherping die in de thans geldende Beleidsregels van 1 april 2008, in werking getreden op 1 juli 2008, ten aanzien van de toetsing van zedendelicten is aangebracht.

5.3.1Uit paragraaf 3.2.4 van de Beleidsregels blijkt dat verweerder uitgaat van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de taak, indien het gaat om een functie, waarin sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, indien justitiële gegevens betreffende zedendelicten ingevolge de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht voorliggen en de aanvrager is veroordeeld tot (naast andere mogelijkheden) een (on)voorwaardelijke taakstraf in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling. Omdat de aanvraag van eiseres betrekking heeft op een functie als hier bedoeld en haar justitiële antecedenten passen in het hier besproken kader, heeft verweerder op grond van paragraaf 3.2.4 van de Beleidsregels geoordeeld dat ten aanzien van eiseres aan het objectieve criterium is voldaan.
Eiseres is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voor het bezit/verspreiding van kinderpornografie en het is goed verdedigbaar dat een dergelijk feit zich niet verdraagt met het vervullen van een functie in het screeningsprofiel ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’ waarop de aanvraag van eiseres betrekking heeft.
5.3.2 Uit paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels, dat voorziet in extra onderzoek naar de integriteit van de aanvrager, waarvan de VOG een betrouwbaar beeld dient te geven, blijkt dat dergelijk onderzoek niet plaatsvindt, indien antecedenten betreffende zedendelicten voorliggen en de aanvraag betrekking heeft op een functie waarin sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Voor dat laatste geval is volgens paragraaf 3.3.3 van de Beleidsregels de ruimte om alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG zeer beperkt. Slechts in een evident disproportioneel geval, te beoordelen aan de hand van de omstandigheden van het geval, kan alsnog tot afgifte van een VOG worden overgegaan.

5.3.3 Uit het bestreden besluit blijkt en ter zitting is door verweerders gemachtigde erkend dat verweerder geen nader onderzoek heeft ingesteld naar de integriteit van eiseres, hoewel zij in de bezwaarfase uitvoerig heeft toegelicht onder welke omstandigheden zij tot haar strafbaar handelen is gekomen. Daarmee is niet voldaan aan het in de Beleidsregels (paragraaf 3.3.2) vervatte uitgangspunt dat de VOG, waaronder de rechtbank verstaat: het onderzoek naar de mogelijkheid tot afgifte van een VOG, een betrouwbaar beeld dient te geven van de integriteit van de aanvrager. Aldus is een resultaat verkregen dat in strijd is met het algemeen aanvaarde uitgangspunt, ten grondslag gelegd aan de Wet bescherming persoonsgegevens (verder: Wbp), dat bij het verwerken van persoonsgegevens, waaronder ingevolge artikel 1, onder b, van de Wbp mede het raadplegen en gebruiken moeten worden verstaan, geen sprake mag zijn van onjuiste beeldvorming ten aanzien van de persoon over wie persoonsgegevens zijn vastgelegd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerders weigering eiseres onevenredig treft in haar belang om, op basis van een vast arbeidscontract, een functie in de zorg te kunnen blijven uitoefenen. De rechtbank ervaart het als een gemis dat de Beleidsregels niet voorzien in expliciete bepalingen betreffende jongeren en jong volwassenen met een strafblad, die reeds op jonge leeftijd met de strafrechter in aanraking zijn gekomen en daardoor bij hun aantreden op de arbeidsmarkt direct gehinderd (kunnen) worden door de over hen voorliggende antecedenten. Deze jongeren, zoals eiseres, worden onevenredig getroffen in hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt, vooral indien zij – zoals eiseres – kiezen voor een functie in de zorg en eerder wegens een zedendelict zijn veroordeeld.
De rechtbank is daarbij verder van oordeel dat bij het bepalen van de relevantie van in de terugkijkperiode aangetroffen antecedenten anders zou moeten worden gehandeld ten aanzien van jongeren en jong volwassenen dan ten aanzien van andere volwassenen. Jongeren maken immers tussen hun 12e (begin mogelijkheid van strafoplegging) en 18e levensjaar (begin juridische volwassenheid) op alle levensgebieden een snelle ontwikkeling door, ook ten aanzien van strafbaar handelen. Met dit gegeven wordt in de Beleidsregels niet expliciet rekening gehouden, zodat strafbare feiten jongeren en jong volwassenen even zwaar worden aangerekend als andere volwassenen. Deze benadering acht de rechtbank, zoal niet met de letter, dan toch in ieder geval met de geest van artikel 3 van het IVRK strijdig. De niet uitgekristalliseerde discussie over de rechtstreekse werking die al dan niet aan genoemd artikel toekomt doet aan het oordeel van de rechtbank niet af.
Uit een thans in Rotterdam lopende Pilot VOG, waarbij jongeren met een strafblad de gelegenheid wordt geboden met een VOG stage te lopen, teneinde aan hun stageverplichtingen voor hun opleiding te kunnen voldoen, blijkt dat ook verweerder inziet dat strafbare antecedenten van jongeren specifieke problemen oproepen, die om een andere benadering vragen.
5.4 Zoals ook uit de voorgaande overwegingen is gebleken, is bij de antecedenten van eiseres vooral het zedendelict waarvoor zij is veroordeeld tot een werkstraf van belang. Zonder deze straf zou ten aanzien van de aanvraag van eiseres een geheel andere toetsing hebben plaatsgevonden, waarbij voor de afgifte van een VOG meer ruimte aanwezig zou zijn geweest.
Uit de gedingstukken en de toelichting van eiseres ter zitting is een beeld naar voren gekomen van iemand die op jonge leeftijd, zij was ten tijde van het plegen van het delict 13 jaar oud, onverstandig en strafbaar heeft gehandeld ten aanzien van materiaal dat als kinderpornografie is aangemerkt. Eiseres werd in het voortgezet onderwijs gepest door een meisje uit haar klas. Via een jongen uit haar klas kreeg eiseres op een zeker moment via internet beelden toegezonden van dat meisje, dat zich voor een webcam stond uit te kleden. Eiseres heeft uit rancune over het pestgedrag van het betrokken meisje die beelden aan anderen doorgezonden, waarna daarvan aangifte tegen eiseres is gedaan.
Dit strafbare handelen van eiseres is gebeurd in een periode waarin zich in het gezin grote problemen voordeden en de ouders om uiteenlopende redenen weinig invloed hadden op het gedrag van eiseres.
Eiseres heeft het onjuiste van haar handelen ingezien en heeft daarvan afstand genomen. Zij is thans zeer gemotiveerd om in de zorg, waarin zij tot dusver op een tijdelijke arbeidsovereenkomst werkzaam is geweest, verder te gaan. Haar begeleidster wil haar graag aannemen, mits zij een VOG kan overleggen. Van verweerders weigering eiseres een VOG te verstrekken gaat thans de onjuiste beeldvorming uit als zou het zedendelict waarvoor zij is veroordeeld een wezenlijke belemmering vormen voor de uitoefening van een functie in de zorg met van haar afhankelijke cliënten. Goed beschouwd is veeleer sprake van een internetdelict dan van een zedendelict in de daaraan maatschappelijk algemeen toegekende betekenis. Vastgesteld moet worden dat verweerders onderzoek naar de integriteit van eiseres onvoldoende is geweest en geen betrouwbaar beeld daarvan heeft opgeleverd.
Alle besproken overwegingen zijn door verweerder niet in beschouwing genomen bij de voorbereiding van het thans bestreden besluit. Dat besluit berust daarom op een onvoldoende voorbereiding.
5.5 Het vorenstaande overziende komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen.”

Hoger beroep (uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State)

In hoger beroep heeft het COVOG uiteindelijk toch gelijk gekregen:

“2.5.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de weigering van een VOG in dit geval niet evident disproportioneel is. Hierbij heeft de minister zwaar mogen laten wegen dat het zedendelict [wederpartij] door de strafrechter, gegeven het feit dat het delict op jonge leeftijd is gepleegd en de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd, niet licht is aangerekend, nu haar daarvoor een werkstraf is opgelegd. Ook heeft de minister in aanmerking mogen nemen dat nog onvoldoende tijd was verstreken tussen de veroordeling van 27 januari 2006 en de beoordeling van de aanvraag om afgifte van een VOG. Bij zijn besluitvorming heeft de minister verder in aanmerking mogen nemen dat [wederpartij] op 10 oktober 2006 is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict. Het feit dat [wederpartij] minderjarig was ten tijde van het plegen van het zedendelict en het geweldsdelict, heeft de minister in zijn afweging meegenomen. Hij heeft zich in dit verband op het standpunt mogen stellen dat hieraan onder de gegeven omstandigheden niet een zodanig zwaar gewicht toekomt, dat hij niet in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat weigering van de VOG niet evident disproportioneel is. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de weigering van de afgifte van de VOG met artikel 16 en artikel 40, tweede lid, van het IVRK, zo aan deze bepalingen al rechtstreekse werking toekomt, in strijd komt. De Afdeling wijst in dit verband op overweging 2.4.1 van haar uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. <a target=”_blank” href=”http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=qvyiZWpMWw0%3D”>201011330/1/H3</a>. Dat [wederpartij] de gewenste functie niet langer kan uitoefenen, leidt evenmin tot de conclusie dat de minister zich niet op het standpunt mocht stellen dat de weigering van de VOG in dit geval niet evident disproportioneel is. Zoals ter zitting van de Afdeling aan de orde is gekomen, kan [wederpartij] een nieuwe aanvraag voor een VOG indienen, bij de beoordeling waarvan de staatssecretaris rekening zal moeten houden met het sinds het plegen van de delicten verstreken tijdsverloop.”

MAAR NU OOK:

RvS: COVOG moet milder zijn bij delicten tijdens jeugd (Raad van State 5 september 2012, BX6537)

 

The post Toch VOG voor minderjarige met zedendelict op strafblad? appeared first on VOG-advocaat.

]]>
https://vog-advocaat.nl/toch-vog-voor-minderjarige-met-zedendelict-op-strafblad/feed/ 0